Verzet als voorbeeld

Jaarthematekst

door Frank van Vree  – leesduur 8 minuten

Voor het Jaar van Verzet, dat in 2018 zijn beslag zal krijgen, schreef Frank van Vree, directeur van het NIOD en hoogleraar Geschiedenis van Oorlog, Conflict en Herinnering aan de Universiteit van Amsterdam, in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei de jaarthematekst.

“Wat zou jij doen?” – is wellicht de meest gestelde vraag die leerlingen na een les over onderdrukking en verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog gesteld krijgen, soms in een spelvorm. Ook musea proberen hun bezoekers met vergelijkbare vragen tot een stellingname en identificatie te verleiden. En we zullen het onszelf ongetwijfeld ook weleens afvragen: wat zou ik onder die omstandigheden doen? De vraag is gemakkelijk gesteld – té gemakkelijk. In de eerste plaats zijn er maar weinig mensen die openlijk durven te bekennen dat ze niet zouden helpen wanneer ze gevraagd wordt een Joods kind of een geallieerde piloot een schuilplaats te bieden. En belangrijker is, dat zo’n vraag pas écht betekenis krijgt wanneer je probeert je in te leven in de complexe omstandigheden waarin zulke besluiten genomen werden.

 

Verzet is geen simpele keuze
Vanuit het heden bezien, lijkt het allemaal zo logisch, verantwoord en spannend: er is een vijand, je ziet hoe onrechtvaardig de wereld is geworden en je komt in verzet, vol geheime ontmoetingen en dramatische momenten, waarbij aan het eind van het verhaal het recht zegeviert. Dat is het beeld van verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, zoals het is overgeleverd in talloze verhalen, romans en films. Maar de werkelijkheid was vaak minder simpel en spectaculair, of het nu ging om Nederland en Nederlands-Indië/Indonesië of andere landen die zuchtten onder oorlog, onderdrukking en geweld.

Om te beginnen maakten mensen verstrekkende beslissingen zonder de gevolgen te kennen: zeker de eerste jaren was het onduidelijk of de Duitsers en Japanners de oorlog zouden winnen of verliezen. Wie besloot een onderduiker te huisvesten, een illegale krant te beginnen of in het gewapend verzet te gaan, deed dat met het oog op een ongewisse toekomst – en vaak ook nog betrekkelijk impulsief, zo weten we uit getuigenissen. De gevolgen van zo’n besluit konden desastreus uitpakken, zelfs in het geval van weinig spectaculaire of geweldloze acties. Je kon worden opgepakt of je baan verliezen, waardoor je gezin of je familie brodeloos werd, maar er konden ook represailles volgen in de vorm van razzia’s, om maar een paar extremen te noemen. Dat is ook wat er in werkelijkheid gebeurde en de bezetter deed er alles aan om de angst voor die extremen te voeden. Er zijn dan ook heel wat mensen geweest die zich daarom onthielden van daadwerkelijke acties, al hadden ze genoeg redenen om in verzet te komen. Denk daarbij aan Joodse Nederlanders die gehoor gaven aan de oproep van de nazi’s zich te melden voor transport naar Westerbork, uit angst dat hun familie anders gestraft zou worden. Vanuit dat perspectief is het niet zo verwonderlijk dat jongere alleenstaanden en mensen met zeer sterke overtuigingen in het ‘hardere’ gewapende verzet relatief oververtegenwoordigd waren.

 

Motieven om in verzet te komen
De motieven die mensen hadden om het risico van bestraffing, soms zelfs met de dood, wel te nemen, liepen sterk uiteen. Voor de een vormde een betrekkelijk klein incident, op straat, op het werk, in de winkel, een directe, sterke impuls; aan de andere kant stonden degenen die zich lieten inspireren door grootse idealen. Daartussen lag een waaier van mogelijke beweegredenen. Soms was een daad van verzet het laatste wat overbleef om familieleden of kameraden te helpen, voor anderen vormde de illegaliteit de enige uitweg om te kunnen overleven, om te ontkomen aan honger en kou, aan razzia’s en deportaties. Die dwangsituatie gold in elk geval voor veel mensen in het laatste oorlogsjaar in Nederland, en nog meer in de kampen elders in Europa en Azië.

In de naoorlogse herinneringscultuur is die veelheid aan motieven goeddeels verdwenen achter grote en meeslepende woorden, gebeiteld in monumenten die reppen van het vaderland, God, de klassenstrijd, solidariteit, vrijheid en democratie. Dat zijn abstracte begrippen, die soms moeilijk te verbinden zijn met de getuigenissen van de mensen die daadwerkelijk tot verzet – groot en klein – overgingen.

 

Willem Nagel (Zwolle, 25 augustus 1910 – Leiden, 27 juli 1983), alias J.B. Charles. Foto: Rob Bogaerts / Anefo – Nationaal Archief

Neem de schrijver en criminoloog J.B. Charles, pseudoniem van Willem Nagel, tijdens de oorlog een actief verzetsman, die in beweging kwam toen de eerste maatregelen tegen zijn Joodse medeburgers werden genomen. “Ik verdom het” – in die uitroep lag voor Nagel de essentie van de verzetsdaad: het moment waarop het genoeg was geweest en hij het heft in eigen hand nam. Hij deed dit niet uit liefde voor allerlei verheven waarden, maar omdat zijn geweten het hem vroeg – het geweten, “die hoogstpersoonlijke intellectuele en ethische bloedvaten en kringspieren”.

Dit zijn woorden die vandaag nog even helder en relevant zijn als toen en waaruit dan ook inspiratie kan worden geput. Niet abstracte waarden, maar het besef van verantwoordelijkheid voor de mensen om hen heen zette mensen als Charles en zijn geestverwanten aan tot actie. Voor de Joods-Franse filosoof Emmanuel Levinas, die de oorlog overleefde in Duits krijgsgevangenschap, ligt in dat natuurlijke gevoel van betrokkenheid bij de medemens zelfs de essentie en het begin van alle moraliteit. Het gaat erom, aldus Levinas, dat we “het gelaat van de Ander” durven zien, als het meest sprekende deel van het weerloze schepsel dat de ander is. Omgekeerd ziet Levinas het ontwijken van de blik van de medemens als het begin van alle geweld. Anders gezegd: in een samenleving waarin men ophoudt verantwoordelijkheid te nemen voor de ander, is de menselijke waardigheid gedoemd verloren te gaan en is ieder mens overgeleverd aan zichzelf, temidden van willekeur en rechteloosheid. Dit geldt zowel voor gebieden waar oorlog is als voor landen waar vreedzaam wordt samengeleefd.

 

Verantwoordelijkheid nemen voor de ander
Het besef van verantwoordelijkheid voor de ander – dat is waar een discussie over de actuele betekenis van het verzet mee zou kunnen beginnen. Wat zou ik doen wanneer er een beroep op mij wordt gedaan, wanneer ik zie dat de waardigheid van de ander in het geding is? En hoe ver strekt mijn verantwoordelijkheid, welke middelen zijn gerechtvaardigd, welke gevolgen, voor mijzelf en voor anderen, vind ik aanvaardbaar? En hoe kies ik een kant als mijn eigen toekomst onzeker is?

Op onze zoektocht naar antwoorden kan de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog ons helpen, juist omdat die oorlog, met al zijn verschrikkingen, in zo veel opzichten nog dicht bij ons staat. Een bezoek aan een museum, het bijwonen van een herdenking of het lezen van een boek kan het beginpunt van zo’n zoektocht vormen, maar is niet voldoende. Waar het om draait is na te denken over de wereld van toen én de wereld van nu, en dan over te gaan tot zelfonderzoek, met als belangrijkste vraag: in hoeverre sta ik werkelijk open voor het beroep dat de ander op mij doet?

 

Frank van Vree | Foto Anne Reitsma

Over de schrijver:
Frank van Vree is directeur van het NIOD en hoogleraar Geschiedenis van Oorlog, Conflict en Herinnering aan de Universiteit van Amsterdam.


In de jaarthematekst die Frank van Vree schreef voor het Jaar van Verzet in 2018, zet hij uiteen wat volgens hem de relevantie is van het thema ‘verzet’ voor de huidige tijd. In aanvulling daarop stelden we de NIOD-directeur nog een paar verdiepende vragen.

Door Froukje Demant

 

In hoeverre denk je dat het zinnig is om verhalen over het verzet in de Tweede Wereldoorlog te blijven vertellen?
“Ik beschouw het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog als een boek dat je kunt lezen om er lessen uit te trekken en inspiratie uit te halen. Het gaat om gebeurtenissen die nog relatief dichtbij staan, deel uitmaakten van de wereld van onze ouders en grootouders. Daarmee spreken verzetsverhalen allicht meer aan dan verhalen die geografisch of qua tijd verder van ons afstaan of in abstracte termen gegoten zijn. In verhalen over het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog zitten elementen die ons wezenlijk aan het denken zetten over onze plaats in de samenleving vandaag de dag. Daarbij gaat het niet alleen over oorlog, maar over allerlei situaties waarin je wordt geconfronteerd met onrechtvaardigheid in brede zin.”

 

Hoe kunnen professionals in de praktijk van het museum of het onderwijs in jouw opinie het meest effectief putten uit die bron van levenservaring?
“Als je ziet hoe sommige musea de bezoekers vooral aanspreken met de ‘wat zou jij doen?’-vraag, dan denk ik: dat is te gemakkelijk. Leidt dat er echt toe dat mensen gaan nadenken over hun eigen situatie? Je krijgt op die manier waarschijnlijk vooral veel sociaal wenselijke antwoorden. Als je wilt dat verzet meer is dan een cliché en op meer betrekking heeft dan alleen de meest evidente situaties, zal je meer moeite moeten doen.

Natuurlijk hebben we het hier over een lastige uitdaging voor musea. De aandacht van de meeste bezoekers is van korte duur en vrij oppervlakkig. Musea hebben al moeite om de bezoeker goed mee te krijgen in de ingewikkeldheden van de keuzes die destijds werden gemaakt, laat staan dat je die complexiteit ook nog ‘even’ bij die bezoeker zelf kunt oproepen. Ik vraag me dan ook af of je dat als museum eigenlijk wel moet willen proberen. In een onderwijssituatie is er meer ruimte en tijd om gesprekken aan te gaan en om te actualiseren. Ik kan me voorstellen dat je, als je met een schoolklas naar een museum gaat, de vertaalslag van verleden naar heden niet tijdens het museumbezoek maakt, maar daarna in het klaslokaal.”

 

Is het verzet voor jouzelf persoonlijk een bron van inspiratie?
“Bepaalde individuele verhalen stemmen tot nadenken. Neem het dagboek van Adam Czerniakow, die door de Duitsers werd gedwongen om voorzitter van de Joodse Raad in Warschau te worden. Wat zo aangrijpt is dat hij zelf ziet dat hij gemanipuleerd wordt maar desondanks, uit een gevoel van verantwoordelijkheid voor de gemeenschap, meegaat in wat de Duitsers hem opleggen en op zijn post blijft. Wanneer de deportaties uit het getto van Warschau naar Treblinka beginnen, probeert hij voor verschillende groepen vrijstelling te regelen, waaronder voor de Joodse weeskinderen. Dit lukt hem niet en dan is bij hem de grens bereikt.

Dit soort persoonlijke geschiedenissen laten zien dat het nemen van verantwoordelijkheid voor de ander in de praktijk twee kanten op werkt: het kan én reden zijn om mee te blijven werken én om in verzet te komen. En je ziet mensen daar echt mee worstelen. Het confronteert je met het gegeven dat morele grenzen niet simpel zijn en met de problematische aspecten van de keuzes waarvoor individuen in het verleden stonden. Voor mij is verzet dus verbonden met een heel existentiële problematiek. Wil je mensen werkelijk laten nadenken over de betekenis van de geschiedenis, dan moet je ze laten nadenken over zichzelf.”

 

Leestips van Van Vree:

  • Kees Schuyt, Het spoor terug. J.B. Charles/W.H. Nagel (1910-1983). Amsterdam: Balans, 2010.
  • Raul Hilberg, S. Staron & J. Kermisz, The Warsaw Diary of Adam Czerniakow. Prelude to Doom. New York: Stein and Day, 1979.